Geschiedenis van Zoeterwoude – 2 – De Middeleeuwen

Dit artikel vertelt over de geschiedenis van het dorp Zoeterwoude en het geslacht Van Zwieten gedurende de Middeleeuwen. Dit artikel is het vervolg op een eerder artikel welke verhaalt over de oudste geschiedenis van het dorp Zoeterwoude. Dit artikel zal nog gevolgd worden door een artikel over de geschiedenis van Zoeterwoude sinds de middeleeuwen.

Geschiedenis van Zoeterwoude en het geslacht Van Zwieten

Zoeterwoude in de middeleeuwen

Vanaf omstreeks het jaar 1000 werd begonnen onder het bewind van de Hollandse graven aan het ontginnen van de Rijnlandse veengebieden.

In het jaar 1049 kwam Floris I aan het bewind in het graafschap Holland, als opvolger van zijn vader Dirk IV, die vanaf 1039 het graafschap in leen had van de Duitse keizer. Deze had in 1048 de Rijnsburg, bij Leiden, verwoest. Kort hierna had hij op een plaats waar twee Rijnarmen en de Mare te samen kwamen, een burcht gebouwd, de zogenaamde Leitheriburch.

Omstreeks 1060 moesten de bewoners van de toen bestaande dorpen een zogenaamde ‘botdingbelasting’ gaan betalen. Een ‘botding’ was een rechtsgeding die de Hollandse graaf hield in de plaatsen die hij tijdens zijn rondreizen aandeed. Plaatsen die na het einde van deze ‘botdingreizen’ ontstonden betaalden deze belasting niet. Suetan was botdingbelasting schuldig, evenals het huidige Zoetermeer. Benthuizen (bij Hazerswoude), dat later als dorp ontstaan is, echter niet. Suetan – de oudste vorm van de naam Swieten – kan men dus beschouwen als de hoofdplaats van een zogenaamd ‘kerspel’, een plattelandsdistrict. Dit district lag langs de Oude Rijn tussen de Vink en de Groenedijk. De stad Leiden bestond toen nog niet.

In het jaar 1083 deed graaf Dirk V samen met zijn echtgenote schenkingen aan de Abdij van Egmond. Tot deze schenkingen behoorde land te Suetan, Rodenburg, Rodenburgerbroek, Waldmannerveen en Boschusa. Waldmannerveen is waarschijnlijk te zoeken in het huidige dorp Soeterwoude. Deze naam als mede Rodenburgerbroek duiden er op dat er in deze periode al begonnen was met het ontginnen van het veengebied. Boschusa is de oudste schrijfwijze voor Boshuizen (thans Leiden zuidwest).

Omstreeks 1100 werd begonnen met de aanleg van de zogenaamde “Omdijken” en de “Wendeldijken” in Soeterwoude.

In 1163 vond opnieuw een enorme vloedgolf plaats, waardoor de uitmonding van de Oude Rijn bij Katwijk helemaal verzand raakte.

Graaf Floris III liet een dam aanleggen bij Zwammerdam, de Swadenburgerdam genoemd. In een oorkonde daterend uit 1165 gaf de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Frederik Barbarossa, opdracht aan graaf Floris III om deze dam te ontmantelen, want deze veroorzaakte grote overstromingen in het Bisdom van Utrecht. Of de Hollandse graaf daadwerkelijk zijn dam heeft afgebroken is echter niet bekend.

In 1196 vond opnieuw een grote stormvloed plaats, waardoor de Zuiderzee ontstond en het toen nog kleine Haarlemmermeer via het Spaarne direct onder invloed van de zee kwam te staan.

Na de dood van graaf Floris III in 1203, brak een opvolgingsoorlog uit tussen gravin Ada en haar oom Willem I. Hevige gevechten vonden plaats in het Rijnland rondom de Leidse burcht. In deze periode moet ook het dorpje Swieten geheel, of gedeeltelijk ontvolkt zijn geweest. Graaf Willem I heeft de bewoners, al of niet welwillig, naar Leiden verplaatst. Ook het dorp Leiderdorp nabij de Zijl is in die tijd verdwenen, terwijl de bevolking van Oegstgeest in aantal verminderde. In deze periode is Leiden juridisch losgemaakt van het omringende platteland. Het eerste gebiedsverlies.

In 1204 werd een overeenkomst gesloten tussen graaf Willem I van Holland en Diederik, de bisschop van Utrecht. Daarin werd besloten om een doorstroom opening in de Suadenburgerdam te maken, om overvloedig water en kleine scheepjes door te laten.

In 1205 wordt een zekere Florentius van Soetrewold vermeld in de kronieken. Hieruit valt af te leiden dat het dorp toen al bestond. Het lag op de grens van twee ontginningsgebieden, deze zijn te herkennen aan de loop van de sloten.

De Wendeldijk die omstreeks 1226 voltooid werd, liep van de duinkant af langs Warmond, Alkemade, Leimuiden en Aalsmeer. Hij bezat zeven uitwateringssluizen om het Rijnwater door te laten en op die manier ook de dorpen ten zuiden van de Oude Rijn tegen het zeewater te beschermen. Datzelfde jaar wordt de breedte van de doorstroom opening in de Suadenburgerdam door een overeenkomst vastgesteld.

clip_image002

Koningszegel van graaf Willem II

Petrus Plemper, de beroemde Alphense geschiedschrijver, leert ons dat in 1250 een begin wordt “gemaeckt met het Hofpaleis met de Zaal en Kamers timmeren in de wildernis en boswarenden van zijnen Hage”, de toekomstige Ridderzaal in Den Haag.

en “dat Wilhelm, Rooms Koning, orde gaf, beraden met Lands Edelen, een Damsluis over ‘t Spaarne te leggen vierentwintig voeten breed en die Tol te betalen, in Anno 1253.”

In 1255 bevestigt graaf Willem II, (Rooms Koning sinds 1247), de autoriteit van het “Heemraetschap van den Spaarndamme”. Sinds 1324 draagt dit Hoogheemraadschap de naam Rijnland.

Een jaar later vond graaf Willem II een tragische dood bij Hoogwoud, waar hij door het ijs zakte en dood geknuppeld werd, in een mislukte veldtocht tegen de Friezen.

Graaf Floris V

Floris V volgde hem op als graaf van Holland en trachtte in 1272 vanuit Alkmaar over land Friesland te veroveren, maar dit mislukte.

Op de eerste dag van september 1276 ontvangt Dirk van Santhorst het Ambacht Sotrewold in leen van graaf Floris V. Hiermede vangt in feite het zelfstandig bestaan aan van de ambachtsheerlijkheid Soeterwoude, doordat Dirk van Santhorst de zeggenschap kreeg over de lagere rechtsmacht.

Vier jaar later, in 1280, wordt voor het eerst melding gemaakt van een kerk in het dorp, met zoals gewoonlijk was, een losstaande toren. Waarschijnlijk viel het gebied aan de Hoge Rijndijk (de voormalige Romeinse heerweg) onder de autoriteit van de St.Pieterskerk te Leiden, terwijl een ander gedeelte onder de kerk van Leiderdorp viel.

clip_image004

Portret van Floris V – Graaf van Holland – zoon van Graaf Willem II

In 1281 ondertekende graaf Floris V een overeenkomst , waarbij hij de ambachten Waddinxveen en Poliën en een groot veengebied met Benthuizen als kern, ter ontginning uitgaf in “leen” uit aan de zeer vermogende heer Dirk van Teylingen, voor het enorme bedrag van 1333 pond Hollands.

Tegelijkertijd draagt hij ook het visrecht in de Swiet, de Noord Aa en in de Burmade in “leen” over. Dit laatste watertje vormde de verbinding tussen de Swiet en de Willick, nu een onderdeel van de Hoogeveense vaart. Het ligt iets ten noorden van het huidige Weddepad.

In 1282 probeerde Floris V opnieuw om Friesland te veroveren, deze keer vanuit zee. Zijn troepen landden in Wijdenes en veroverden Drechterland tot aan Hoogwoud, waar ze het lichaam van Willem II terugvonden.

In 1284 voerde graaf Floris V een Handvest uit “waarby alle de geene welke eenige Landen zoo binnen als buiten Haezaerswoude woonende, Schat- en Beedegelden, Acker en Ackersgelden zoude betalen”. Om deze zware belastingregeling ontstond veel ongenoegen.

In 1286 verenigt graaf Floris V de ambten van Dijkgraaf en Baljuw van Rijnland. De Baljuw was de hoogste rechterlijke functionaris van een gebied, in dit geval van Rijnland. Hiermede wilden de heemraden van het “Heemraetschschap van den Spaarndamme” hun beslissingen een dwingend karakter te kunnen geven.

In 1289 vaardigt graaf Floris V een keur uit betreffende het tienderecht en de rechtspraak in het “Zoutwouder Ambacht”.

In 1292 wordt vermeld dat het blokland onder Zegwaard – gelegen langs de Slootweg, de weg tussen Gelderswoude en Benthuizen – tot de parochie van Soeterwoude behoorde. Hieruit kan men opmaken dat het moeras rondom Gelderswoude al reeds in cultuur was gebracht.

In 1295 is voor het eerst sprake van ‘t Huys Roodenburch. De houten palissadering heeft plaats gemaakt voor een vierkante stenen muur met op de hoeken torens. Het kasteel is omgeven door een slotgracht en wordt door de familie van Raaphorst bewoond.

De ambachtsgrenzen worden van 1295-1296 in dit gebied vastgelegd. De grens met Benthuizen zal worden gevormd door de Broeksloot.

In 1296 word Graaf Floris V door Gerrit van Velzen vermoord. De samenzwerende edelen worden van hun goederen beroofd. Heeft de familie Raaphorst hierdoor kasteel Rodenburg verloren?

Gerard is de oudste van Swieten die we kennen. In 1296 beloofde hij voor de schepenen van Leiden, Hugo Veren Baartradenzoon niet langer lastig te vallen voor het handgeld dat Hugo hem schuldig was als waarborg bij de koop van land onder Groenendijk. Enige andere edellieden, waaronder zijn broer Boudewijn en Floris van Rinneghem, stonden voor hem borg. Florens bewoont het huis Rinneghem.

Floris’ zoon Jan overleed in 1297 kinderloos en het graafschap van Holland ging nu over naar het huis van Henegouwen.

Holland onder het bewind van het Huis van Henegouwen

Op 17 februari 1305 ontvangt Heer Philips van Santhorst, de zoon van Dirk van Santhorst, het ambacht Soeterwoude in leen van de hand van graaf Willem II van Henegouwen.

In 1306 komt Gerard van Swieten weer in de boeken voor. Of hij daadwerkelijk op Zwieten woonde, is niet zeker. Zijn zoon Dirk echter wel, hij wordt in 1316 in de boeken vermeldt. (zie hieronder).

Zeven jaar later, in 1312, wordt voor het eerst het Huys Swieten op een goederenlijst vermeldt.

Het jaar daarop krijgt Heer Philips van Santhorst het kasteel Rodenburg in leen.

Na de dood van Heer Philips van Santhorst in 1317, wordt zijn zoon, ook Philips van Santhorst geheten, met zijn leengoederen beleend.

In 1321 wordt Swieten als een leengoed vermeldt. Dirk van Swieten is de eerste persoon waarvan wij weten dat hij de kasteelheer van Swieten was. Hij was de zoon van Gerard van Swieten, waarvan bekend is dat hij bezittingen had aan ondermeer de Groenendijk. De familie van Swieten is de meest dominerende familie in de geschiedenis van Zoeterwoude geworden.

In 1328 draagt graaf Willem III de patronaatsrechten van de Zoeterwoudse kerk over aan de landscommandeur van de St.Jansorde der Maltheser ridders. Tot dit patronaatsrecht behoorde het voorrecht om pastoors te benoemen.

Uit een acte blijkt dat Heer Dirk van Swieten in tweede gehuwd was met Emmegaerde van Renneghem. Waarschijnlijk is hij door dit huwelijk ook in het bezit van het leengoed Rijnegom gekomen.

Uit grafelijke belasting documenten blijkt dat Soeterwoude een armelijk gebied was en dus niet aan extra belastingheffing was onderworpen.

In het funeste jaar 1345 verloren Heer Dirk van Swieten en zijn broer Herman met graaf Willem IV hun leven met de bloem van “vierhonderd Baronnen, Ridders en Schildknapen”, zo verteld Petrus Plemper, in de slag bij Stavoren in een mislukte poging om Friesland te veroveren.

De grafelijke macht ging nu over op de zuster van Willem IV, Margaretha, die met de Duitse keizer, Lodewijk van Beyeren, getrouwd was.

Op 23 augustus 1350 werd de heer Claes van Swieten in de stad Delft doodgeslagen, omdat hij samen met Jan van Egmond, Gerard van Heemskerk, Jan van de Wateringe, de heer van Arkel en de stad Delft plannen smeedde om Willem van Beyeren graaf van Holland te maken – in plaats van zijn moeder Margaretha – en de heer van Brederode uit de weg te ruimen. Dit voorval wordt in het algemeen beschouwd als het begin van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, de partijstrijd die tussen 1350 en 1428 het graafschap Holland verscheurde.

Dirk, de zoon van Claes van Swieten volgt hem op als kasteelheer van Swieten.

In 1352 overlijdt Gerard van Swieten, zijn neef Dirk – de zoon van zijn overleden broer Claes – krijgt nu het huis Rijnegom in bezit. Dirk van Swieten was een belangrijk en rijk man. Hij had in bezit het leengoed Swieten met 36 morgen land (30.6 ha.), het leengoed Rijnegom met 45 morgen land (38.3 ha), 36 morgen land (30.6 ha.) te Baerle (in de Barrepolder), 51 morgen (43.4 ha) nog elders in Soeterwoude en diverse geldswaardige rechten.

In 1355 bepaalt graaf Willem IV dat de werkzaamheden aan de Zoeterwoudse dijk stilgelegd moesten worden. De grens tussen Leiden en Zoeterwoude blijft het Rapenburg.

Heer Dirk van Swieten blijkt in 1345 geen leenhulde voor het Kasteel Swieten te hebben gebracht. Omdat hij dit bleef weigeren, gaf de graaf van Holland in 1360 zijn toestemming om het kasteel Swieten te laten afbreken. Het is onbekend of dit werkelijk gebeurd is. Waarschijnlijk niet, want het wordt in 1424 weer in de Kroniek van Zoeterwoude vermeldt, als de Heer Willem van Montfoort het kasteel aan Heer Boudewijn van Swieten verkoopt.

Heer Jan van Egmond overlijdt in 1376, vermoedelijk is toen zijn dochter, jonkvrouw Lispelt van Egmond (van Rodenburg), ambachtsvrouw van Soeterwoude geworden.

Uit een in maart van 1369 gehouden onderzoek van een grafelijke commissie blijkt dat er in Soeterwoude 110 gezinshoofden zijn, waarvan 24 te Gelderswoude. Het aantal bewoners zal toen ongeveer 660 zijn geweest. In de zomer treft de pest ook het platteland waardoor bijna 43% van de Soeterwoudse bevolking komt te overlijden. Dit houdt in dat ongeveer 280 personen in een beperkt aantal maanden zijn overleden.

Bartholomeus van Raephorst doet op 23 april 1389 afstand van een gedeelte van Soe­terwoude ten gunste van Leiden ter vergroting van de stad van het Rapenburg naar de Singels. Vanwege de slechter wordende economische situatie vragen veel ambachten – waaronder Soeterwoude – in 1398 dispensatie voor de lasten die de grafelijke veldtochten naar Friesland moeten financieren. De graaf koopt deze protesten af.

Op de XXIX ste van Hooymaand, van het jaar 1398, werd een overeenkomst getekend, “dat de Vriezen de Graven Holland zouden erkennen voor hun wettige Landsheren. Dit zou een eind brengen aan de jarenlange strijd van de graven van Holland met de Friezen. Jonkvrouw Lisbeth van Egmond, weduwe van Philips van Tetrode, draagt op 14 februari 1405 de rechten op Soeterwoude over aan haar zwager Ridder Bartholomeus van Raephorst waardoor deze Leenheer (Ambachtsheer) wordt van het Ambacht Soeterwoude en de rechtsmacht daarover in handen krijgt.

Het Hoogheemraadschap van Rijnland geeft in 1406 vergunning voor de aanleg van een watering van de Noord Aa naar Leiden door het dorp Soeterwou­de. Hierdoor ontstaan de Zuidbuurtse watering, ‘t Watertje, de Noordbuurtse watering en de Vrouwenwatering die bij de Lammen aansluit op de Trekvliet.

De Ambachtsheer van Soeterwoude, Adriaen van Raephorst, verleent in 1408 aan Floris van Alkemade het recht een windwatermolen te stichten in Soeterwoude.

Heer Dirk van Swieten overlijdt in 1413. Hij was de aanzienlijkste van de vroege Van Zwieten. Uit zijn latere jaren dateert een opsomming van al zijn lenen. Hij bezit dan 36 morgen in de Barrepolder, die bij Zwieten horen; 47 morgen onder Zoeterwoude die hij had gekregen van zijn oom Herman; het kasteel Rijnegom met 45 morgen; de Duifhuis boomgaard en Duifhuis- kamp in de hoeve van Zwieten (4 morgen); het goed Verlijsbettenkamp in Heemskerk en de lenen van Urk en Emmelwaarde. Bovendien bezat hij ‘ten vrij eigen’ (dus niet als leen) 60 morgen land en de hofstad in De Lier. Zijn beide zoons, Claes en Floris, overlijden echter net voor hem, zodat zijn dochter Meyne erfdochter is in 1413. Het is haar zoon, Willem van Montfoort, die in 1413 kasteelheer van Zwieten wordt.

Dirk van Zwieten leefde op het einde van zijn leven in onmin met de Hollandse graaf. Enige maanden daarna verzoent de familie Van Zwieten zich met de Hollandse graaf. Tegen een forse boete krijgen zij hun bezittingen weer terug. Dirk’s dochter Meyne wordt nu Vrouwe van Zwieten. Het kasteeltje Rijnegom wordt vrij eigendom van Gillis van Kralingen, de tweede echtgenoot van Meyne. Rijnegom komt uit de boedel van zijn schoonvader Dirk van Swieten.

Heer Willem van Montfoort verkoopt in 1424 het kasteel Swieten aan Heer Boudewijn van Swieten. Met hem zijn we aangeland in de tweede familie van Zwieten. Boudewijn (of Boudijn) is de zoon van Dirk van Swieten (1330-1386), de zoon van Boudijn (1296-1324), zoon van een onbekende vader. Boudewijn van Swieten had zich via een ambtelijke, onadelijke, carrière omhoog gewerkt. Hij werkte sinds 1394 in de grafelijke tresorie (dus de boekhouding). Later was hij klerk van de gravin en rentmeester van Voorne. Daarna keerde hij terug naar de tresorie, waarvan hij van 1424 tot 1432 het hoofd was. Hij was secretaris van Philips de Goede in 1425 en grafelijk raad (dat is adviseur) tot 1447. Van 1438 tot 1447 was hij hoogheemraad van Rijnland. In 1424 kocht hij het kasteel Zwieten met 24 morgen land van Heer Willem van Montfoort.

clip_image006

Het leenverband met de leenkamer in Naaldwijk wordt verbroken. Heer Boudewijn gaat het huis Zwieten verbouwen. Het wordt nu een rechthoekig gebouw met vier ronde hoektorens. Zoals we kunnen zien op de plattegrond van het kasteel Zwieten gepubliceerd in het werk van S.J.Fockema Andreae, J.G.N.Renaud en E.Pelinck:“Kastelen, ridderhofsteden en buitenplaatsen in Rijnland” (1974).

In juli 1428 kwam een einde aan de Hoekse en Kabeljauwse twisten, toen in de stad Delft een verdrag werd gesloten tussen de twee partijen. Dit verdrag staat in de geschiedenis bekend als “de Zoen van Delft”. In feite werd het bewind over Holland overgedragen aan de Hertog Philips van Bourgondië.

Heer Boudewijn van Swieten sticht in februari 1431 het klooster Mariënpoel aan de huidige Rijnsburgerweg onder Leiden. In dit klooster komt een memorietafel van de familie van Swieten.

clip_image008

Dit schilderij is in 1523 over geschilderd geworden en bevindt zich thans in de Lakenhal, het Stedelijk Museum van Leiden.

In Rijnland en in de omgeving van de Loenersloot bouwde Boudewijn een uitgebreid goederenbezit op. Daarmede werd hij de stamvader van de tweede familie van Zwieten, die niet alleen bestond uit de heren van Zwieten (zijn zoon Gijsbrecht en zijn nakomelingen), maar ook uit de heren van Leyenburg en Loenersloot (zijn oudste zoon Dirk en zijn nazaten) en de heren van Opmeer (zijn zoon Jan en zijn kinderen).

Via vader Boudewijn wisten zijn kinderen tal van lucratieve posten en ambten te verkrijgen, met name in Leiden. Van de 81 jaar tussen 1428 en 1509 zijn de Van Zwietens 59 jaar schout, schepen of burgemeester van Leiden geweest. In enige jaren waren er zelfs twee leden van de familie in bestuurlijke functies in Leiden.

Swieten wordt in 1435 ondergebracht in de leenkamer van Huys Zuylen. Huys Zuylen behoort toe aan Frank van Borselen, de beschermheer van Boudewijn van Swieten die vele zeer hoge functies in het graafschap Holland bekleedt. Frank van Borselen was de vierde echtgenoot van Jacoba van Beyeren.

Dirc Moer, was pastoor te Soeterwoude in 1439 (doet binnen een jaar afstand en wordt pastoor te Hazerswoude). Hij wordt opgevolgd door Symon Niclaesz van Schoten. De pastoor blijkt naast de pastoorswoning ook de beschikking te hebben over een boerderij. De St. Jansheren werden ook wel herenboeren genoemd. De pastoor overlijdt in 1473.

clip_image010

Familiewapen van het geslacht van Swieten

In 1446 wordt voor het eerst de naam Weipoort vermeld. Het betekent in feite Weistad, een spotnaam voor een plaats met weinig inwoners.

Vanaf 1446 ontstaat er onenigheid over de kerkelijke rechtsmacht tussen de Heren van de St. Jansorde (parochie van Soeterwoude) en de Ridders van de Duitse Orde (de Pieterskerk te Leiden). Alles blijft hetzelfde. De Rijndijkers blijven kerkelijk ingedeeld bij de Pieterskerk te Leiden of bij de parochie van Leiderdorp.

Heer Boudewijn van Swieten overlijdt in 1454. Zijn zoon Heer Gijsbrecht wordt kasteelheer van Swieten. Hij is schout, schepen en burgemeester van Leiden geweest, maar slecht kort want hij sterft twee jaar naar zijn vader.

Als kasteelheer van Swieten wordt hij opgevolgd door zijn zoon Hugo, die eveneens als zijn vader en grootvader, een reeks van bestuurlijke functies in Leiden uitoefende. Daarnaast was hij heemraad van het Hoogheemraadschap van Rijnland, kastelein, baljuw en rentmeester van de stad Woerden en grafelijke raad. Hij wordt op 23 juni 1475 ambachtsheer van Zoeterwoude, waarmee hij de eerste Van Zwieten is die deze functie uitoefent.

In 1476 wordt een overeenkomst gesloten tussen de stad Leiden en Heer Willem van Swieten in zijn hoedanigheid van Ambachtsheer van Soeterwoude. De stad Leiden mag binnen een vastgestelde straal rondom de stad de stedelijke bieraccijnzen heffen. De familie van Swieten behoorde in deze periode tot de machtigste families binnen Leiden. Hierdoor wordt het verklaarbaar dat de belangen van Soeterwoude ondergeschikt werden gemaakt aan die van Leiden.

Heer Aelbrecht van Raephorst verkoopt in 1477 zijn rechten van Soeterwoude en Stompwijk aan Heer Willem van Swieten die hiermee Ambachtsheer wordt van het Ambacht Soeterwoude. Heer Willem is een broer van Heer Hugo van Swieten. De Heren van Swieten zorgden ervoor dat diverse familieleden functies kregen in het bestuur van Soeterwoude. Het dorp telt nu ongeveer honderd woningen.

Heer Willem van Swieten overlijdt in 1477. Hij wordt als Ambachtsheer van Soeterwoude opgevolgd door de jeugdige Cornelis van Swieten, een zoon van zijn overleden broer Pieter van Swieten.

Heer Hugo van Swieten overlijdt in 1482 zonder wettige kinderen na te laten en wijst per testament, Cornelis van Swieten, de zoon van zijn broer Pieter, aan als zijn wettige erfgenaam.

In 1483 wordt een toestemming verleend om een watermolen te bouwen aan de Rijnegommer vaart (nu gedempt).

De jeugdige Cornelis van Swieten, de zoon van heer Hugo van Swieten, overlijdt twee jaar naar zijn vader plotseling in 1484. Zijn tante Adriana van Swieten wordt nu de ambachtsvrouw van Soeterwoude en Stompwijk.

In het jaar 1484 draagt Adriana van Swieten de rechten van Soeterwoude en Stompwijk over aan Gijsbrecht van Swieten, een broer van de in 1484 overleden Cornelis van Swieten. Heer Gijsbrecht wordt ook kasteelheer van Swieten. Vanaf 1506 neemt hij zelf het schoutambt van Soeterwoude waar zodat hij zelf betrokken raakt bij de plaatselijke rechtspraak en andere overheidstaken.

In 1491 wordt het landgoed Roodenburch (Rodenburg) door Bruyninck van Boshuysen overgedragen aan Hugo Hugensz van Swieten. Hij was een natuurlijke zoon van de in 1456 vermelde Hugo van Swieten. Hugo wordt tussen 1482 en 1506 vermeld als schout van Soeterwoude en Weypoort. Hierdoor was hij belast met de leiding van de plaatselijke rechtspraak en enige andere overheidstaken. Aan het einde van de middeleeuwen in 1494 telt Soeterwoude nog maar slechts zeventig woningen, als gevolg van de slechte opbrengst van de zuivel en door verwoestingen gedurende de Hoekse en Kabeljauwse Twisten.