De geschiedenis van Woubrugge

Situatie en ligging van het dorp

Woubrugge is een Zuid-Hollandse gemeente die is ontstaan in de 18de eeuw. Woubrugge is gelegen in het Hart van Rijnland. Het is gesitueerd ten zuiden van het dorp Alkemade en de Brasemermeer, ten noorden van Koudekerk en Alphen aan den Rijn, ten westen van Ter Aar en ten oosten van Leiderdorp.

Oorsprong van het dorp en geschiedenis tot 1789

Ongeveer 400 jaar geleden was er van het tegenwoordige Woubrugge nog geen spoor te ontdekken. Het dorp zou zijn naam te danken te hebben aan een brug die reeds voor 1505 over de Woudwetering gelegen zou hebben. Volgens de overlevering zou het een hoge, vaste stenen brug zijn geweest en lag ze meer zuidelijker dan de tegenwoordige brug.

Uit het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa, geschreven rond 1850, vernemen we de volgende beschrijving van Woubrugge. (Door mij enigszins aangevuld en geactualiseerd).

Op de plaats van het voormalige raadhuis van Woubrugge vond men slechts het begin van een vaart, de Kerkvaart, die in oostelijke richting liep naar het dorp Jacobswoude, dat deel uitmaakte van de Heerlijkheid Esselijkerwoude en Heer Jacobswoude. Aan de rechterzijde van deze vaart liep de “Van Woude of Vaartlaan”. Voor rijtuigen was deze laan echter ongeschikt omdat men halverwege op een Kwakelbrug stootte, die het verder rijden belemmerde. De zo juist genoemde vaart werd op deze hoogte rechthoekig gesneden door de Vroonlandse Wetering. Deze Vroonlandse Wetering is er thans niet meer. Aan het Brasemermeer is echter nog de plaats aan te wijzen waar deze wetering uitkwam.Ook de Kwakelbrug verdween toen en werd in 1744 vervangen door een “Steenenbrug”. Er vonden hier trouwens meerdere veranderingen plaats. De Kwakel Togt komt nog voor op de kaart van de gemeente Woubrugge uit 1867.

Zo werd in 1746 de in 1736 gestichte Vierambachtspolder door de landmeter Melchior Bolstra ingekaveld, dat wil zeggen deze polder werd opnieuw, thans in stukken van gelijke oppervlakte, ingedeeld. Als men in de 14e of 15e eeuw over de Woudselaan (thans Heerenweg) wandelde, kon men boven de hoge bomen uit de spits van de kerktoren van Heer Jacobswoude zien.

Schuin tegenover de kerk van Jacobswoude lag het kasteel Ter Woude, wat in de 9e eeuw door de Ambachtsheer Jacob van Woude was gebouwd. Dit kasteel diende niet alleen tot woonplaats van genoemde ambachtsheer en zijn geslacht, maar was tevens een toevluchtsoord voor de plaatselijke bevolking in tijden van oorlog en overstromingen, die nogal vaak plaats vonden.

De naam van het kasteel was heel toepasselijk, want het lag midden in het woud, dat toen bestond in het midden van de later ontstane Vierambachtspolder, ten westen van de Heerenweg. Rond 1425 gedurende Hoekse en Kabeljouwse twisten werd het kasteel Ter Woude verwoest.

De bodem van deze heerlijkheid is door de eeuwen heen gevormd door het door de Oude Rijn aangevormde slib, waarbij tevens de zaden werden aangevoerd waaruit de uitgestrekte wouden van Rijnland ontstonden. Dat is de reden waarom thans nog tal van dorpen in deze omgeving een naam dragen die op “woude” eindigt, roals Rijnsaterwoude, Hazerswoude, Zoeterwoude en natuurlijk ook Jacobswoude.

Strijd tegen het water

Door de verzanding van de uitmonding van de Oude Rijn bij Katwijk aan Zee in ongeveer 860 en een grote vloedgolf in het westen van ons land, werden de bossen aangetast die daardoor afstierven. Heden tendage kan men in de poldergronden van het Rijnland nog resten van bomen van verdwenen wouden vinden. Dit leidde op zijn duur tot veenvorming in een groot deel van de huidige provincie Zuid Holland.

Het waterpeil van de Oude Rijn kwam ook steeds hoger te liggen en veroorzaakte regelmatig overstromingen in de lager gelegen landen. Van overheids wege trachtte men wel de bewoners tegen deze herhaalde overstromingen te beschermen.

In 1163 en 1170 teisterden vloedgolven opnieuw dit gebied. Zo trachtte de toenmalige Graaf van Holland, Floris III, pogingen te doen om het van uit het oosten opvloeiend Rijnwater op te houden door een dam aan te leggen ter hoogte van Zwammerdam, de Suadenborgherdam. Deze dam bespaarde het Rijnland van overstromingen. In een oorkonde daterend uit 1165 gaf de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Frederik Barbarossa, opdracht aan graaf Floris III om deze dam te ontmantelen, want deze veroorzaakte grote overstromingen in het Bisdom van Utrecht. Of de Hollandse graaf daadwerkelijk zijn dam heeft afgebroken is echter niet bekend.

Wel werd er in 1204 een overeenkomst gesloten tussen tussen de opvolger van Floris III, graaf Willem I van Holland en Diederik, de bisschop van Utrecht. Daarin werd besloten om een doorstroomopening in de dam te maken, om overvloedig water en kleine scheepjes door te laten. Volgens werd in 1226 de breedte van deze opening door een overeenkomst vastgesteld. Dit hielp echter niet veel, maar men liet het er niet bij zitten en rond 1226 werd er een dijk aangelegd van de duinkant af langs Warmond, Alkemade, Leimuiden en Aalsmeer. Dit was de Wendeldijk met zeven uitwateringssluizen om het Rijnwater door te laten en op die manier ook deze dorpen tegen het zeewater te beschermen.

Tot 1330 hadden de bewoners van de dorpen daar een voordeel van, maar in dat jaar werd de zuidelijke dijk van de Oude Rijn van Katwijk tot Zwammerdam verhoogd. Sindsdien draagt die hij de naam van “Hoge Rijndijk”. Deze dijk had ten doel het zuidelijke gedeelte van het Rijnland tegen water uit het noorden te beschermen.

De Wendeldijk liet men door hoge onderhoudskosten nu vervallen, met als gevolg dat de dorpen Esselijkerwoude en Heer Jacobswoude weer aan overstromingen werden overgegeven. Hierdoor onstond een periode van verval en armoede, welke de Graaf van Holland, Willem III, enigszins trachtte te verzachten door het verminderen van belastingen.

Een grote verbetering ontstond door het inpolderen van de lage landen door het aanleggen van ringdijken, waarna het water kon worden weggemalen door windwatermolens. Uit een consent van Rijnland blijkt dat de eerste windwatermolen in Esselijkerwoude in 1535 gebouwd werd, weldra gevolgd door meerdere. Toch bleef er nog genoeg water over want in 1647 waren in deze streken nog zo een 32 natuurlijke of gegraven kanalen aangelegd. Behalve de Heymanswetering, in 1062 gegraven, die van het Brasemermeer naar de Oude Rijn liep, was er de Rijpweteringsche vaart, die de uitmonding van de Rijpwetering over Alkemade in de Oude Rijn vormde. Her riviertje de Does liep door Leiderdorp ook in Oude Rijn uit.

Wegen

Wat de wegen betreft, er was slechts één rijweg, namelijk de Amsterdamse heirweg, (de huidige Heerenweg) die van Amsterdam over Rijnsaterwoude naar Oudshoorn (thans Alphen aan den Rijn) liep. Deze weg maakte ter plaatse van het kasteel Ter Woude een scherpe bocht, de Schinkel genaamd. Verder waren er nog zo’n elf voetpaden, zoals de Notweg, de Zwetweg, de Achterweg, de Batenweg, enzovoort.

De heerlijkheid bestond uit twee delen, namelijk Esselijkerwoude en Heer Jacobswoude. De grens tussen deze twee delen was niet zoals men meestal denkt de Woudwatering, maar de Esselijkerwatering later Esseldijkse Togt genoemd, zie bijgaande kaart uit 1867.

image

Door een landmeting opgemaakt in het jaar 1690 blijkt de Heerlijkheid 2199 morgen land te omvatten (ongeveer 1869 ha.), wat heel wat meer was dan de oppervlakten van de omringende gebieden. Dit is historisch gegroeid, mede door diverse oorlogen, die weer landen aan het bestaande toevoegden, natuurlijk wel ten koste van de verslagen vijand.

Het verdwijnen van de Heerlijkheid Esselijkerwoude

Het verdwijnen van de Heerlijkheid is vooral veroorzaakt door het uitgraven, zonder enkele beperking, van het veenland om turf te delven, wat als goedkope brandstof gebruikt werd. De landen ten westen en ten noorden van het kasteel Ter Woude tussen het Brasemermeer en de Woudwetering waren de zogenaamde “vroonlanden” (het oud-Hollandse woord “vroon” betekend “vrij”). Zo betekende “erf vroonen”, vrij maken en ook de grafelijke landen, die vrij gemaakt werden van lasten en dus niet meer onder de roede behoorden, werden vroonlanden genoemd.

Toen dan ook op 17e november 1639 Huyg Claes Willems van het Hoogheemraadschap Rijnland een consent kreeg om te “maecken slooten ende daeruyt te slag turven onder Jacobswoude” was dit in feite het begin van het einde. Want het bleek dat het veen van goede kwaliteit was en het venen in 1661 algemeen geworden, was de oorzaak er van dat het dorp vijftig jaar later als een eiland in het water lag.

Hierdoor gingen de bewoners verhuizen naar de Woudwatering, waar door de handel en het vertier door het dragen en laden van turf steeds toenamen. Het aantrekkelijke van Heer Jacobswoude was voor de meeste bewoners er nu wel af, te meer dat het kerkgebouw al in 1586 verdwenen was. De kerktoren bleef nog tot 1740 overeind staan, toen hij afgebroken werd.

Ontstaan van de Vierambachtspolder

In het jaar 1736 besloten de besturen van de negen omliggende polders er mee om er één grote polder van te maken, die zich over vier ambachts-heerlijkheiden (Esselijkerwoude, Ter Aar, Rijnsaterwoude en Oudshoorn) zou uitstrekken en de Vierambachtspolder genoemd zou worden.

In 1739 werd begonnen met het droogmalen van de Vierambachtspolder door middel van elf windwatermolens, waar aan onze voorvaders Cornelis en Abraham Kroon een groot aandeel hebben gehad. Men leze met plezier het verzonnen, maar op echte feiten gebaseerde “Dagboek van een polderpionier”, gepubliceerd in de “International Kroon Times” van de hand van onze geschiedschrijver en kronieker Dick van Wingerden.

Vier jaar later viel de polder droog en kon er begonnen worden met sloten en greppels te graven en het ploegen en zaaien. In 1744 werd het eerste graan van de Vierambachtspolder op de markt gebracht.

Twee jaar later, in 1746, kochtte het polderbestuur de laatste huizen van Jacobswoude, die nog overeind stonden, en liet ze slopen. In 1747 was er van het eens welvarende dorp Jacobswoude geen spoor meer te bekennen. In 1913 werd door toedoen van de veldwachter-historicus, Otto Cornelis van Hemessen, een bakstenen zuiltje opgericht aan de kruising van de Heerenweg met de Kruisweg, midden in de Vierambachtspolder.

In de dertiger jaren, na de omleiding en reconstruktie van de Heerenweg werd dit monumentje ter herinnering van Jacobswoude verplaatst.

Abraham Kroon (VI-5) zette zijn werk als molenaar voort tot zijn dood. Hij werd op 19 december 1766 te Woubrugge begraven. Zijn zonen Jacob (VI-7) en Albert (VII-8) zetten zijn werk voort. Jacob van 1767-1788 en van 1789-1805 op molen nr.2 op de Heuveldijk onder Oudshoorn en Albert van 1777-1781 op de bovenmolen aan de Heymanswetering onder Oudshoorn.

Cornelis Kroon (VI-4) heeft vier en veertig jaar zijn beroep als watermolenaar uitgeoefend tot ver over de leeftijd van 70 jaar. In het jaar 1783 verzocht hij om ontslag aan het College van Dijkgraaf en Heemraden.

Het werd hem toegewezen en als dank mocht hij in zijn molen blijven wonen, maar echter niet lang want hij overleed een jaar later en werd op 24 maart 1784 te Woubrugge begraven.

Zijn zoon, Jacob (VII-3) zette zijn werk voort van 1768-1777 op molen nr.4 onder Oudshoorn. Vele ander leden van de familie Kroon hebben als watermolenaars in de Vierambachtspolder gewerkt. Met als laatste Arie Kroon (“Lange Arie”, XI 17) die meer dan veertig jaar lang (1908-1949) als machinist op het stoomgemaal “Cornelis den Hertog” in Woubrugge werkzaam is geweest. Het voormalige gemaal is een tiental jaren geleden keurig gerestaureerd onder toezicht van architect Pieter Verkade uit Alphen aan den Rijn en is nu een museum.

Zie verder over het onderwerp “Vele Kronen waren watermolenaars” mijn artikel in de “International Kroon Times” nummer 6 (september 2002).

Geschiedenis van Woubrugge vanaf 1789

De Franse Revolutie van 1789 had ook voor ons land verdragende gevolgen. En voor de familie Kroon natuurlijk ook. De Franse Revolutie was besmettelijk voor de omringende landen. Franse revolutionaire troepen trokken Belgie (toen de Oostenrijkse Nederlanden) binnen onder bevel van Generaal Jean-Baptiste Jourdan. De Oostenrijkse troepen werden op 26 juni 1794 verslagen bij het plaatsje Fleurus. Aan het einde van het jaar 1794 trokken de Franse troepen Holland binnen onder het bevel van Generaal Charles Pichegru. Franse troepen defileerden in Amsterdam in december. In januari 1795 werd de Hollandse vloot bij het eiland Texel verslagen.

Schouten, ambachtsbewaarders en schepenen werden ontslagen. Ambachtsbesturen werden vervangen door “municipaliteiten” en de Franse taal ingevoerd naast de Hollandse taal in officië aktes.

Ook in Woubrugge kwam verandering in het ambachtsbestuur. Jacob Claessen werd in maart 1795 als schout afgezet. Abraham Kroon (VII-5) landbouwer en tevens schepen van de Heerlijkheid Esselijkerwoude protesteerde tegen het ontslag van Schout Jacob Claessen in een woedig vlugschrift aan de Representanten van het Volk in ‘s-Gravenhage tegen.(voor de tekst daarvan zie het boek “Vier eeuwen familie Kroon” op blz.55-57).

We zijn nu beland in de bewogen periode van de Bataafse Republiek (1795-1806) gevolgd door het kortlevende Koninkrijk Holland (1806-1810) en de Franse bezetting van Holland, waarover we al uitbondig geschreven hebben in nummer 9 van de “International Kroon Times” .

De heerlijkheden Esselijkerwoude en Heer Jacobswoude werden opgeheven en vervangen door de municipaliteit Woubrugge met aan zijn hoofd een maire met zijn adjoints. Tot eerste maire van Woubrugge werd benoemd de notaris Cornelis Kempenaar (geb. 9 maart 1775 te Woubrugge). Op 2 mei 1797 was hij in zijn geboorteplaats in het huwelijk getreden met Antje Kroon, (gedoopt te Oudshoorn 22 dec.1776) een dochter van Jacob Kroon (VII-3) en Pieternella Breetveld (of Breeveld).

Op 1 mei 1801 werd Cornelis Kempenaar geadmitteerd als notaris van Esselijkerwoude (Woubrugge) en aangesteld als gaarder van ‘s lands onbeschreven middelen over Esselijkerwoude en Heer Jacobswoude. Tijdens de Bataafse Republiek was Cornelis Kempenaar klerk en secretaris van de nieuw gevormde gemeente Woubrugge.

Op 9 juli 1810 zette Napoleon zijn broer Lodewijk af als Koning van Holland. Holland werd nu eenvoudig bij Frankrijk ingelijfd en moest mannen opleveren om te dienen in het Franse leger. Woubrugge ontsnapte ook niet aan deze funeste maatregel, waar door bijna drie jaar later een opstand onstond in Woubrugge, Alphen en omgeving.

Op 28 december 1812 werd Cornelis Kempenaar benoemd tot maire en legde hij plechtig de eed af om “getrouw aan den keizer (Napoleon) te blijven.”

De opstand van het volk tegen het Franse bewind begon 20 april 1813 in Alphen met het uithangen van de Oranjevlag uit de toren van de Alphense dorpskerk. De oorzaak van deze opstand was de conscriptie, verplichte dienstplicht, voor alle mannen in de leeftijd van 20 tot 40 jaar. Ook in Woubrugge kwam men daar niet onder uit en werd de opstand georganiseerd.

Na de nederlaag bij de Slag der Naties bij Leipzig (16-19 october 1813) verlieten de Franse troepen uiteindelijk de Lage Landen. Niet zonder enkele oorlogs misdaden te hebben begaan op hun terugtocht naar Frankrijk in Woerden (een groot aantal inwoners werd mishandeld en verwond), zoals hun voorgangers in 1672 in Zwammerdam handen gedaan.

Op 23 november werd bij proclamatie in ‘s-Gravenhage, Nederland weer vrij verklaard. Een Algemeen Bestuur werd ingesteld door Gijsbert Karel van Hogendorp, A.F.J.A. graaf van de Duyn van Maasdam en Leopold graaf van Limburg Stirum, om het land weer op normale gang te brengen, na het definitief vertrek van de Franse troepen. De prins van Oranje, in ballingschap in Engeland sinds 1795 werd teruggeroepen.

Op 26 november 1813, na het definitief vertrek van de Franse troepen, legde Cornelis Kempenaar al even plechtig voor het rechthuis (Het Oude Raedthuys) de eed af, dat hij en anderen van het gezworene aan de Franse keizer Napoleon ontslagen waren.

Op diezelfde dag, verliet prins Willem Frederik met het schip “The Warrior” Engeland in gezelschap van de vertegenwoordiger van de Engelse regering, Richard le Poer French, Earl of Clancarty. Het Oranjebewind werd in alle eer hersteld in Holland in de persoon van prins Willem Frederik, die op donderdag 2 december 1813 in de Nieuwe Kerk op de Dam te Amsterdam offcieel als souveraine vorst als Koning Willem I werd ingehuldigd.

Op 1 april 1817 dankte Cornelis Kempenaar de oude raad uit de Franse tijd af en installeerde hij de nieuwe. Kempenaar kreeg nu de titel van schout en op 16 juni 1817 werd hij tevens benoemd tot ontvanger van de gemeente Woubrugge. In de vergadering van 26 augustus 1825 deed schout Kempenaar mededeling van het feit dat hij krachtens Zijne Majesteits (Koning Willem I) bevelen ontslagen was als schout. Dat ontslag was gelegen in het feit dat er een nieuwe gemeentewet van kracht was geworden, welke het bestuur ter plattelande naderde regelde.

Kempenaar las een schrijven voor gedateerd 15 augustus 1825 van de gouverneur van Zuid-Holland voor, inhoudende zijn benoeming tot burgemeester en secretaris van de gemeente Woubrugge. Hij deelde de raad mee dat hij op 2 augustus in handen van de gouverneur de eed had afgelegd en met ingang van heden de functie van burgemeester van Woubrugge aanvaardde.

Bij brief van 24 januari 1830, afkomstig van de Gedeputeerde Staten, deed burgemeester Kempenaar in de raadsvergadering van 23 februari d.a.v. mededeling van het feit dat hij op eigen verzoek ontheven was van de taak als secretaris. In zijn plaats trad nu zijn zoon Jacob (geb.te Woubrugge op 27 april 1806) aan. Ook was Cornelis Kempenaar met ingang van dezelfde datum geen gemeente-ontvanger meer; dit ambt ging mede op zijn zoon over. Jacob Kempenaar nam ook in 1839 het notariaat van zijn vader over.

In 1849 ging het gerucht dat de “Hooge Regering” van plan was om met ingang van 1 januari 1850 de burgemeesters die de leeftijd van zeventig jaar hadden bereikt door jongeren te vervangen. De gemeenteraad van Woubrugge kwam hiertegen in protest. Op 26 december 1849 schreven de bestuurders van Woubrugge een brief aan Koning Willem III waarin zij lieten weten dat de gehele gemeente Woubrugge innig gegriefd zou zijn “indien zij door zoodanig eenen maatregel van hunnen algemeen geachte Burgemeester zouden berooft worden.”
Naar hun mening was burgemeester Kempenaar, ondanks zijn gevorderde leeftijd (74 jaar) nog kerngezond en lieten zijn verstandelijke vermogens niets te wensen over, terwijl hij bovendien bekend stond als een zeer actief en werkzaam man, die te alleen tijde de belangen van de gemeente en haar ingezetenen “meer dan zoo menig een jongere behartigt.”
Reden waarom de raad “Zijne Majesteits welwillendheid inroepen, om deze voor onze gemeente, zoo wij menen, zeer betreurenswaardige verandering te verhoeden en wij ons nog enige jaren (zoo God wil) in het bezit van den ons zoo hooggeschatten Burgemeester te mogen verheugen, en door onze gunst van Zijne Majesteit, zoo mogelijk, nog meer gehecht zouden worden aan het Koninklijk Stamhuis, het welk zoo als algemeen bekend is, in deze gemeente te allen tijde, zovele warme vereerders heeft gevonden.”

Hoe het antwoord van de koning luidde is niet bekend, in ieder geval bleef Kempenaar als burgemeester aan. Maar niet voor een lange tijd, slechts korte tijd daarna heeft Cornelis Kempenaar zijn ambt mogen vervullen. De raadsvergadering van 6 juni 1851 was de laatste die door hem gepresideerd werd, de burgemeester ging met ziekte verlof. Nog geen twee maanden later, op 30 juli 1851, overleed hij in zijn ambtswoning “Huis Ter Aar”. Zijn weduwe, Antje Kroon, overleed elf jaar later te Woubrugge op 14 februari 1862, op 85-jarige leeftijd.

In 1921 kwam de gemeente Woubrugge door schenking in het bezit van een geschilderd portret van burgemeester Kempenaar. Dit schilderij, door een anonieme artiest gemaakt, bevindt zich thans in Museum “Cornelis van Hemessen” te Woubrugge. Verder wordt de herinnering aan burgemeester Kempenaar levendig gehouden door een Statenbijbel, die het echtpaar Kempenaar-Kroon in 1844 schonk aan de Nederlandse Hervormde Gemeente van Woubrugge en die nog altijd op de kansel van de tussen 1651 en 1656 gebouwde Hervormde Kerk prijkt.

Woubrugge zal altijd dierbaar blijven in het hart van alle Kronen als dank voor het harde werk van twee Brabantse jongens, Cornelis en Abraham Kroon die in 1739 vanuit Werkendam naar deze plaats kwamen om mee te helpen om de Vierambachtspolder droog te malen en in cultuur te brengen. Regelmatig komen ze in Woubrugge bij elkaar voor een fietstocht of voor een eenvoudige maaltijd.

Bronnen

De cijfers tussen haakjes verwijzen naar de genealogie van de familie Kroon in het boek van Dick van Wingerden “Vier eeuwen familie Kroon” (2e editie 2000).

  • Hans van der Wereld : “Polder Vierambacht, de Geschiedenis van een Droogmakerij” (1988)
  • Henk Dinkelaar : “Volk in opstand” (1990)
  • Dick van Wingerden “Vier Eeuwen Familie Kroon” (mei 2000)
  • Cees Kroon : in een artikel over Cornelis Kempenaar in de “De Jacobsladder”, kwartaalblad van de Historische Vereniging van Woubrugge “Otto Cornelis van Hemessen”. (nr.3-1988)

Parijs, 6 december 2003          Hans Arie Kroon

U kunt contact opnemen met Hans Kroon door te mailen naar hanskroon@alphen.com